Zes vragen aan Peter Bogers

 

 Peter Bogers (1956), videokunstenaar van het eerste uur, laat in Montevideo een keuze uit zijn oeuvre zien op de tentoonstelling The Unified Field. De expositie reist daarna door naar Stuttgart.

 

 

 1. Wat ga je laten zien?

Het wordt een mix van oud en nieuw werk, vanaf mijn beginjaren in de jaren zeventig tot nu. Een deel van mijn huidige werk grijpt terug op vroeger, zoals bijvoorbeeld mijn nieuwe video Brainfield, waarin je mijn linker- en rechterhand voor de camera ziet, terwijl ze door de verf bewegen. Iets soortgelijks deed ik ook vijfentwintig jaar geleden, ik schilderde met mijn vingers voor de camera, of bewerkte klei met mijn handen.

 

 2. Acht jaar geleden toonde je in Montevideo een werk waarin je de verheerlijking van geweld in films aan de kaak stelde. Sindsdien lijkt het geweld op televisie en in games alleen maar toegenomen. Is dit nog steeds een thema in je werk?

Geweld is slechts een onderdeel van hetgeen mij bezighoud. Die installatie, Ritual, kwam vooral voort uit mijn verbazing over de enorme industrie die zich richt op het produceren van fake geweld. Geweld is zo diep menselijk, zo algemeen aanwezig, ik heb niet de pretentie daarover een oordeel te vellen. De scheiding tussen het intellectuele en het beest in onszelf intrigeert me. We proberen grip te krijgen op onze oerinstincten, door te denken en te reflecteren. Dat is een moeizaam proces. Vol onmacht en met verbazing bezien we de gevolgen van ons gedrag.

 

 3. Heb je als kunstenaar invloed op je omgeving?

Niet als het gaat om wezenlijke veranderingen, zoals op het gebied van menselijke moraliteit. Dat zijn veranderingsprocessen waarvan wij alleen kunnen hopen dat zij in een tijdsbestek van miljoenen jaren zullen plaatsvinden. Ik geloof niet dat kunst via een versneld proces de wereld kan veranderen.

 

 4. Waarom heb je destijds gekozen voor video?

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zat ik op de beeldhouwafdeling van de St. Joost academie. Er was een alternatieve scene van kunstenaars, die performances deden en dat vastlegden op video, zoals Harry de Kroon en Moniek Toebosch. Het was de tijd van de eerste videocamera’s: voor iedereen toegankelijk en je had direct feedback als je de camera op jezelf richtte, je zag meteen wat je gefilmd had.

 

 5. Je begon als performancekunstenaar, zie je dat nog terug in je werk?

Ik deed performances, maar voelde me niet zo thuis bij de directe confrontatie met het publiek. Ik ben het medium video gaan gebruiken als een intermediair tussen mezelf en het publiek. D.m.v videomontage kon ik geleidelijk steeds meer grip krijgen op het eindresultaat, maar elementen uit de performancekunst zijn nog altijd zichtbaar.

 

 6. Wat zou je nooit meer maken, met de kennis en ervaring die je nu hebt?

Met de kennis en ervaring die ik nu heb is er sprake van een groeiende behoefte aan eenvoud. Het principe van de beperkingen van de techniek wil ik optimaal benutten. De laatste jaren is mijn werk enorm geconstrueerd. Alles is onderdeel van een door mij gemaakte machine. Nu is er bij mij de behoefte om weer eenvoudiger beelden te maken.

 

 7. Mag kunst mooi zijn?

Kunst moet zelfs mooi zijn. Esthetiek is verleiding, daar kun je gebruik van maken. Ik geloof wel in esthetiek als poort tot de inhoud van een werk. Het verleidt en kan verdiepend werken. Ik houd van kleurencombinaties, de beeldopbouw is belangrijk en ook in geluid zit esthetiek. Het tegenovergestelde is overigens net zo belangrijk: afstotelijkheid en schoonheid horen bij elkaar.

 

 8. Welke rol speelt geluid in je werk?

Een grote rol: voor mij zijn geluid en beeld even belangrijk. In een werk breng ik ze samen, als gelijkwaardig onderdeel.

 

 9. In de kwarteeuw dat je bezig bent met video heeft de techniek een enorme vlucht genomen. Wat voor invloed heeft dat op je werk gehad?

Video is tegenwoordig ouderwets. Dat is goed, nu is video een medium als elk ander. Het gaat niet meer om de vorm, zoals je dat nu nog wel ziet bij interactieve kunst. In het slechtste geval is het begin van zo’n werk is een technische fascinatie en wordt de inhoud er later bij verzonnen. Een geforceerde manier van betekenisgeving die in het eindresultaat voelbaar blijft.

 

 Machteld Leij

 

<< back to menu