De Groene Amsterdammer van 5 februari 1997
Het oog dat terugkijkt
Video heet het 'kind van een slechte ouder' te zijn: televisie. Op de tentoonstelling 'The Second' is te zien hoe het kind de ouders te boven komt. Maar alleen als je echt kijkt.
door Marijn van der Jagt
'HEAVEN', zongen de Talking Heads op een van hun eerste albums,
'Heaven is a place... a place where nothing... nothing ever happens.' Op de
tentoonstelling The Second in het Stedelijk Museum is momenteel een video-installatie
te zien die deze song in herinnering roept. Niet alleen door de titel van het
werk, ook vanwege de stilstand die de installatie verbeeldt.
Heaven (1995) van Peter Bogers bestaat uit zeventien tv-monitoren
die verspreid staan opgesteld door de tentoonstellingszaal. Op al die monitoren
staat een ander beeldfragment dat maar één seconde duurt. Die
fragmenten worden non-stop vertoond, waarbij het beeld steeds heen en terug
wordt gedraaid. Eén seconde vooruit en diezelfde seconde achteruit. Een
loop zou je dit heen en weer kaatsende beeld niet willen noemen. Die term veronderstelt
een fragment van enige lengte, waarin zich een gebeurtenis voltrekt die in een
cyclus voortdurend wordt herhaald. Daar zijn de fragmentjes in Heaven te kort
voor. Het is eerder scratchen met beelden, zoals videoclipkunstenaar Eboman
doet in zijn muzikale montages van bestaand materiaal. Maar waar bij scratchen
een baldadig, levendig ritme wordt nagestreefd, bewegen de beelden van Heaven
op de onverstoorbare maatslag van een elektrische klok. Zo'n zwart-witte keukenklok
is ook in de installatie aanwezig, als beeld op een van de monitoren. De secondewijzer
gevangen tussen twee van die zwarte secondenstreepjes. Eén seconde vooruit
en diezelfde seconde achteruit.
DE ANDERE tv-monitoren tonen fragmenten van menselijke activiteiten. Een voet
veegt over de deurmat. Een deur gaat open. Een hand roert in een kopje koffie.
Net als in de composities van Eboman wordt het bijbehorende geluid 'mee-gescratched'.
Bij de slapende poes op een van de monitoren heeft dat een vervreemdend effect.
Je hoort het luide snorren van de poes, een tikje vervormd door het heen- en
terugdraaien van het geluid. Tegelijk zie je de buik van de poes op en neer
bewegen, een bijna natuurlijk fenomeen als het niet in zo'n strakke kadans gebeurde.
De poes in beeld lijkt wel en niet te leven. In plaats van zelf te ademen lijkt
ze beademd te worden, en toch snort ze daar tevreden bij.
De suggestie van (huiselijk) leven was veel sterker toen ik dit werk van Bogers
zag op een locatie buiten het museum. De installatie stond ooit opgesteld in
een leegstaand huisje in Utrecht. Daar had ieder beeldfragment een plek gekregen
die met de inhoud van het fragment te maken had. De vegende voet lag op de grond
in de gang, je keek er van bovenaf op als je binnenliep. De hand met het koffiekopje
zal wel ergens in de woonkamer hebben gestaan. Op het lege aanrecht van de keuken
stond een monitor met een druppelende kraan. En de poes, ik bedoel de monitor
met de poes, lag voor de open haard.
In die kale, witgeschilderde woning riepen de tv-monitoren herinneringen op
aan een leven dat zich daar ter plekke wellicht had afgespeeld. Die verbondenheid
met de locatie is verdwenen in de onpersoonlijke zaal van het Stedelijk Museum.
Verloren ging ook de mogelijkheid om door verschillende kamers te dwalen: in
Utrecht kon je zelfs naar de tweede verdieping van de woning. Daar werd het
publiek naar toe gelokt door het geluid van nog meer tv-monitoren. Net als in
de zaal van het Stedelijk Museum werden de bezoekers van Heaven in de Utrechtse
woning gevangen door een hallucinerende muur van geluid, geproduceerd door alle
gescratchte fragmenten bij elkaar. Maar in het huisje veranderde het geluid
ingrijpend als je door de kamers liep. In de museumzaal werkt dat lang niet
zo mooi.
Toch is het volgens René Coelho, de samensteller van de tentoonstelling
The Second, hoog tijd dat deze installatie van Peter Bogers
in het Stedelijk Museum staat. Als directeur van MonteVideo/Time Based Arts,
een van de weinige organisaties in Nederland die zich toelegt op het collectioneren
van mediakunst, weet Coelho alles af van het bereik van de verschillende kunstcircuits.
De tentoonstelling in het Stedelijk Museum is een unieke gelegenheid om kunstenaars
die doorgaans exposeren in een kleiner, meer besloten circuit, nog meer onder
de aandacht te brengen. Niet alleen in Nederland, ook in het buitenland.
The Second verwijst niet alleen naar die eeuwig durende seconde in Peter
Bogers' Heaven. Het staat ook gewoon voor: de tweede. The Second is
het vervolg op Imago, de tentoonstelling die Coelho zeven jaar geleden samenstelde
op uitnodiging van de overheid. Imago maakte een uitgebreide internationale
tournee. Hetzelfde gaat gebeuren met dit nieuwe overzicht van Nederlandse mediakunst.
De selectie van Coelho is overzichtelijk en bestaat uit sterke, heldere kunstwerken.
Zeker in vergelijking met wat er te zien was op Wild Walls, de vorige (multi)mediatentoonstelling
in het Stedelijk Museum. Bij Wild Walls overheersten de rafeligheid, de ruwheid
van de montage en de krassen in het beeldoppervlak. Film en video verschenen
als 'zachte' low-tech media waar de doe-het-zelfkunstenaar naar hartelust mee
ging knutselen.
Die vrolijke naïviteit ontbreekt bij The Second. Het psychedelische filmbehang
van Pippilotti Rist en de rommelige tv-parodie van Georgina Starr is hier ver
te zoeken. Coelho houdt van geconcentreerde zeggingskracht, van beelden die
bestendig zijn en tastbaar als sculpturen. Dat lijkt een paradoxale voorkeur
voor een liefhebber van 'time based arts'. Kunst die gemaakt wordt door middel
van video en aanverwante elektronische of digitale media is immers alles behalve
bestendig en tastbaar. Coelho's keuze is dan ook een demonstratie van de video-installatie
in z'n meest pure, paradoxale vorm.
'EEN VIDEO-INSTALLATIE is een samenvoeging van twee tegengestelden', schreef
de Italiaanse kunstenaar Vito Acconci in 1984. Hij deed dat in zijn artikel
'Televisie, meubilair & beeldhouwkunst', gepubliceerd in de catalogus van
Het lumineuze beeld, de eerste grote expositie van videokunst die in Nederland
plaatsvond. Het medium video is vluchtig van aard. De video komt voort uit de
televisie - 'kind van een slechte ouder', zoals de televisie elders in dezelfde
catalogus wordt genoemd. Televisie produceert een non-stop beeldenstroom, 'kauwgum
voor de ogen'. Het apparaat vraagt om een snelle beoordeling: verder kijken
of zappen naar een volgend kanaal. Overgeplaatst naar het museum roept de tv
bij de kijker hetzelfde ongeduld op, zeker nu het medium steeds makkelijker
wordt gebruikt voor het informeren van het publiek. Een video, beeldplaat of
cd-rom bij de ingang van een tentoonstelling heeft tegenwoordig dezelfde betekenis
als een plattegrond op een A4'tje: je kunt op het aanbod ingaan, maar het is
een randverschijnsel dat je ook kunt negeren.
Op de tentoonstelling Wild Walls werd met die ongeduldige blik van de toeschouwer
gespeeld. De deelnemende kunstenaars probeerden via slinkse wegen indruk te
maken op de kijker. Door zich zo achteloos mogelijk te presenteren, door de
kunstwerken geraffineerd in de expositeruimte te laten verglijden, zodat de
kijker sluipend door het werk werd ingesloten. Bij The Second is er een duidelijke
afbakening en wordt het publiek totaal anders aangesproken. Als je met je ongeduldige
tv-blik de kunstwerken op deze expositie bekijkt, dan zie je niks. Loop op wandeltempo
langs het oog op het beelscherm in de hal van het Stedelijk Museum en je interpreteert
het oog achteloos als een soort logo bij de tentoonstelling - die begint immers
pas 'binnen'. Slechts bij een nadere bestudering van het oog ontdek je de sinistere
kwaliteiten van dit beeld. I/Eye (1993) is een interactief kunstwerk van Bill
Spinhoven. Het oog richt zich naar de aanwezige beschouwer, het kijkt terug.
Nauwlettend wordt het publiek in de gaten gehouden, ook degenen die het zelf
niet in de gaten hebben.
Om oog te hebben voor de zeggingskracht van dit kunstwerk moet de bezoeker er
uitgebreid bij stilstaan. Het oog van Bill Spinhoven vraagt niet nadrukkelijk
om die stilstand, het manifesteert zich als televisie. Het is meer video dan
installatie. Video is niet gebonden aan tijd en plaats, schrijft Vito Acconci.
Een installatie, oftewel een bepaalde opstelling in de ruimte, geeft de video
een tijdelijke behuizing. 'Een video-installatie geeft dus een plaats aan plaatsloosheid',
aldus Acconci. 'Het is een poging om de tijd stil te zetten.'
GEESTIG EN GENADELOOS straft Bert Schutter met zijn installatie Les baigneuses
(1996) de bezoeker af die weigert zijn eigen tijd stil te zetten. Het zaaltje
dat Schutter heeft ingericht, is afgeschermd met een wand. Daarop ziet de bezoeker
eerst een paar vage afbeeldingen van schimmige blote vrouwen - verwijzingen
naar het gelijknamige schilderij van Renoir. Achter de wand klinkt gegiechel
en gespetter. Bezoekers die op wandeltempo de afgeschermde zaal betreden, treffen
daar een grote videoprojectie van een verlaten waterkant. Het levendige geluid
is weggestorven. De bomen bewegen in de wind en het water kabbelt. Het is een
kort fragment dat heen en weer kaatst als de beelden in Bogers' Heaven, en dat
hetzelfde visoen oproept van een kunstmatig beademde natuur.
Niet veel bijzonders, constateert de gehaaste bezoeker en loopt door. Alleen
als je de tijd neemt kun je het geheim van deze interactieve installatie ontdekken.
Zolang er niemand in het zaaltje is, zijn er aan de waterkant naakte vrouwen
aan het baden. Ze worden bewaakt door een camera die eventuele bezoekers ruim
voor hun binnenkomst al registreert. Iedere beweging in het blikveld van dat
camera-oog is voldoende voor de naakte vrouwen op de video om zich schielijk
terug te trekken in het groen. Buiten wachten tot de baadsters zijn teruggekeerd
en dan een spurtje trekken naar binnen is de enige manier waarop je een glimp
kunt opvangen van de weghollende blote dames.
Hilarische situaties zijn het gevolg. Een behulpzame conservator die ziet dat
veel bezoekers de essentie van Les baigneuses missen, geeft een paar te snelle
voorbijgangers een hint. Ze wijst omhoog naar de bewakingscamera en maant de
uitverkorenen om zich op te stellen buiten het zichtveld van het oog. Er ontstaan
groepjes dralende mensen die samen met de conservator luisteren naar de geluiden
die uit het zaaltje komen. 'Nog even wachten', fluistert ze, alsof de naakte
vrouwen binnen ook van te veel lawaai zouden schrikken. Pas als er weer volop
gegiechel en gespetter klinkt, mogen er een paar bezoekers naar binnen. Maar
op het moment dat we de baadsters denken te horen, komen nietsvermoedende passanten
de boel verstoren.
Ineens is er een duidelijk tweedeling tussen de bezoekers. Zij die niets weten
en de baadsters in wandeltempo komen verjagen. En wij die weten en wachten.
Wij ingewijden bestuderen het lompe gedrag van de onwetenden - die we zelf net
nog waren - met de strenge blik van Bill Spinhovens oog. En de onwetenden hebben
niks in de gaten. Als natuurvorsers staan de ingewijden in de gang te wachten.
De conservator is onze gids. 'Ach, nu zijn ze weer weg', zucht ze teleurgesteld
als iemand haar steelse aanwijzingen negeert. Het is alsof de vrouwen in het
zaaltje echt leven. Hun aanwezigheid in het museum is minder tastbaar dan de
aanwezigheid van de bezoekers. Net als de poes in Peter Bogers'
Heaven leven ze in een wereld waar we een glimp van mogen opvangen, maar die
we niet kunnen betreden.
Wezens oproepen uit het rijk tussen afbeelding en realiteit lijkt de opdracht
van de hedendaagse mediakunst. Je ziet dat ook op de tentoonstelling Lumen ex
machina, momenteel te zien in de Amsterdamse galerie Arti et Amicitiae. De engelmachine
van Volker Licht projecteert non-stop kleine, los zwevende mensjes die langs
de muur lijken te vliegen. De rechtopstaande man die Jeroen Luyer op een verticale
stretcher projecteerde, wacht daar geduldig tot bezoekers hem aanraken. Dan
krabt hij zich op de aangeraakte plekken, alsof er werkelijk contact is geweest,
maar hij kan ook ineens weglopen en in het niets verdwijnen.
Al die wezens herinneren aan de mensen die de Amerikaan Gary Hill projecteerde
in zijn fantastische video-installatie Tall Ships, die een paar jaar geleden
in het Stedelijk Museum te zien was. 'Een monument van interactieve kunst',
noemt René Coelho in de catalogus bij The Second deze installatie van
Hill. De gefilmde en projecteerde personen op de muren van de duistere gang
kwamen dichterbij als ze benaderd werden door de bezoekers. Dat 'antwoord' suggereerde
een daadwerkelijk contact tussen de twee werelden.
Er is een kunstwerk op The Second dat een dergelijk geprojecteerd wezen oproept
zonder dat er een videobeeld aan te pas komt. Foundling (1996) heet het kleine,
tweekoppige hertje dat Kees Aafjes van koperdraad maakte. Normaal heeft een
hertje een hoge aaibaarheidsfactor, maar nu is het gemaakt van materiaal dat
mensen voor machines gebruiken. Ook deze vondeling vraagt de bezoekers om een
moment van intense aandacht. Loop aan het dier voorbij en je hebt niks gezien.
Maar als je het hertje aanraakt - wat je normaal niet mag doen in de natuur
of in het museum - dan reageert het dier. Z'n koperdraden lijfje wordt opgewarmd
door de energie die uit onze mensenhanden stroomt, en uit dankbaarheid begint
het met een dubbele stem te praten. Hoe lang hebben we niet op dat antwoord
uit dierenland gewacht. Het zijn maar een paar onverstaanbare woorden, maar
ze brengen ons een glimp van een hemels paradijs waarin mens en dier op gelijke
voet staan. Kniel neer bij het diertje en omarm het. Projecteer jezelf in een
Walt-Disneyfilm. Sneeuwwitje bijvoorbeeld. En zet het beeld op het allermooiste
moment een seconde lang stil.
The Second: Time Based Arts from the Netherlands is nog te zien tot en met 15
maart n het Stedelijk Museum in Amsterdam.