26-09-2006
Interview Peter Bogers
door Anouk Laverge
Interview met Peter Bogers naar aanleiding van de solo-tentoonstelling The
Unified Field.
Peter Bogers (1956, Dordrecht) studeerde in 1981 af aan de St. Joost
Academie in Breda, richting Beeldhouwen. Begonnen als performancekunstenaar,
legde hij zich daarna toe op videokunst, video-installaties en sculpturen. In
zijn performances en installaties onderzoekt Peter Bogers de fysieke en
psychologische condities van het menselijk lichaam. Een deel van Bogers’
nieuwe werk grijpt terug naar het begin van zijn kunstenaarschap: fysieke
performances worden vertaald naar zorgvuldig geconstrueerde audiovisuele
presentaties.
Je
nieuwe werk Brain Field (2006) waarbij je ziet dat twee handen synchroom
bewegingen maken, herinnert aan het werk Clones uit 1980 waarbij je
tegelijkertijd, liggend op de grond, met je rechterhand en met je linkerhand
met verf twee figuren maakt.
Waren dat live optredens?
PB: Nee, Clones is net als Brain Field geen live performance geweest.
Clones is het begin van het toepassen van de videocamera om daarmee het
proces vast te leggen. Bij Brain Field II wordt een direkte fysieke
aanwezigheid gegenereerd. Het wegspatten van de verf is een fysiek
overblijfsel. Je kunt het zelf reconstrueren. Het gaat niet om de
confrontatie met mij en het publiek. Brain Field I is verder
doorgeconstrueerd. In tegenstelling tot de schildering zijn de linker en de
rechterkant in de videobeelden van Brain Field I exact in spiegelbeeld. Ook
is het beeld grafisch gemaakt, wat al als een vorm van abstrahering gezien
kan worden.
Voor 1980 heb ik wel een aantal live performances gegeven. In die tijd was
er in Breda een subcultuur van kunstenaars als oa Moniek Toebosch, Harry de
Kroon, Jack van Poppel, Kees Mol, die buiten de akademie om op een levendige
manier werk presenteerden dat heel fysiek maar ook psychologisch gericht was.
Ik was vooral gefascineerd door de directheid ervan.
Maar ik bleef toch moeite houden met de directe confrontatie. Als oplossing
voor mijn angst voor het publiek ben ik opnameapparatuur gaan gebruiken. Ik
stelde me letterlijk op binnen een installatie van lampen en opnameapparatuur
om me af te schermen voor de toeschouwers. De videocamera werd steeds meer
een intermediair tussen mij en het publiek en dat heeft zich verder
ontwikkeld tot de op zichzelf staande videowerken die ik nu maak.
In
dezelfde ruimte als het werk The Unified field (2006) staat het werk History
uit 1981, twee sculpturen van klei en video waarop te zien is hoe je met je
handen klei bewerkt.
Waarom heb je gekozen om deze werken in dezelfde ruimte te presenteren?
PB: History laat ik nu voor het eerst weer zien. Het is een werk uit mijn
beginperiode. Als beeldhouwer op de St. Joost academie was het logisch om met
klei te werken. Met de introductie van de videocamera kon je behalve het
resultaat ook het proces laten zien, en het is dit proces wat hier de
hoofdrol speelt.
History staat als contrast bij het nieuwe werk. Ik laat het werk zien op
een manier zoals cultuurhistorische musea objecten presenteren, uitgelicht om
de historische waarde ervan te benadrukken.
Net
als in History is je eigen lichaam materiaal in werken als Sacrifice (1994),
Play-rev-play (1999), Zonder titel (1979). In je recnte werken gebruik je
found footage, gevonden materiaal dat niet van je eigen hand is. Twee
uiteenlopende materialen, heel persoonlijk en heel afstandelijk.
Hoe zie je dat?
PB: Dat zou je een breekpunt in mijn werk kunnen noemen. Aan de andere kant
is het ook een natuurlijk proces om vanuit de gerichtheid op jezelf en je
eigen identiteit, je aandacht geleidelijk aan meer naar buiten te richten.
Het mysterie heb ik lang in mezelf gezocht. Eenzelfde mysterie vind je terug
in wat er om je heen gebeurt.
In
Ritual (1999) maak je gebruik van found footage. De geweld- vecht- en
schietscènes zijn herkenbaar uit soaps, kung fu films en detectives. De
projectie-schermen hangen in een cirkel, elke seconde verschuift de actie
naar het volgend scherm.
Hebben bepaalde films je geïnspireerd voor dit werk?
PB: Nee, dat niet. Ik heb een aantal maanden tv gekeken en beeldmateriaal
verzameld. Alle scènes tonen fake-geweld. Ik heb niet de pretentie om een
oordeel te vellen, het werk komt simpelweg voort uit mijn verbazing over de
schaal waarop dit geweld geproduceerd wordt, dwars door alle culturen heen.
Je kunt het een industrie noemen die zich bezighoudt met gespecialiseerde
geweld-simulatietechnieken.
Ik haal het verzamelde beeldmateriaal uit elkaar en zet het weer in elkaar,
toegespitst op de actie zelf, op het moment van de klap, van de steek met het
mes, van de kogel. Ik krijg grip op wat er is door het in een
gestructureerde, mechanische vorm te gieten. Door het idee van de ultieme
ritmiek van de klok waarop het beeld en geluid is gemonteerd wordt het
universeel, basaal aan tijd gerelateerd.
De bezoeker wordt geconfronteerd met zijn neiging om zich voortdurend te
richten naar de beeldschermen waarop de actie plaatsvindt. Daardoor ontstaat
een langzaam draaiende beweging.
Doordat je temidden van de schermen staat wordt je onderdeel van het beeld.
Voor
Exotic Exercise (2006) gebruik je ook gevonden materiaal; beeld van
satelliettelevisiestations en geluid van internetradio.
Wat is je relatie tot deze massamedia? Is het live element belangrijk, iets
wat vroeger in performances aanwezig was?
PB: Met het live element van het materiaal ben ik niet bezig. Het gaat niet
zozeer over tijd, als wel over de groeiend hoeveelheid prachtig, divers
audiovisueel materiaal wat we vanuit iedere uithoek op deze wereld via
internet en satelliet toegespeeld krijgen.
De hoeveelheid en diversiteit van al dit exotisch materiaal kan ervoor
zorgen dat de specifieke boodschap van de onderdelen verloren gaat. Er blijft
dan een diffuus en letterlijk globaal beeld over. De hoeveelheid biedt de audiovisuele
consument de mogelijkheid om afstand te nemen en het geheel te overzien en te
overdenken.
Wat
is de betekenis van de samenkomst van taal en beeld in Exotic Exercise?
PB: Ik ben altijd al bezig geweest met beeld en geluid, om die twee in
elkaar te schuiven. Ik speel met de grens hoever je kan gaan in het
manipuleren van het publiek. Iedereen is geneigd om beeld en geluid te
koppelen. Dat zit in ons. Het originele geluid bij de beelden is gemixt met
muziek van internetradio. In de montage zoek ik naar momenten waar het klopt,
daartussen is de samenkomst toevallig. Ik speel steeds met de
bereidwilligheid van het publiek om beeld en geluid te combineren. Exotic
Exercise is een klank-beeld manipulatie die tot een compositie heeft geleid
en schoonheid in zich heeft. Een boodschap van de sprekers op de
televisiestations is niet te achterhalen. Je kijkt naar compositie waar je in
op kunt gaan als je de wil om de boodschap te begrijpen opgeeft.
De esthetiek in kleurencombinaties en beeldopbouw van het voorste scherm
zorgen voor de nodige verleiding en staat in contrast met het
grijs-zilverachtig beeld van de mond erachter. De mond is een soort ultieme
identificatie met wat er op het voorste scherm te zien is. Vergelijk het met
de identificatie van een kind met zijn idool die voor de spiegel alle
beweging probeert na te doen. Voor mij is het een manier om je met het
materiaal te verhouden, een band mee aan te gaan.
Geluid
speelt een steeds belangrijkere rol in je werk. Chorus (2006) bijvoorbeeld is
een beeld dat bestaat uit een spreektafel en verschillende microfoons waaruit
geluid komt. Als geheel is het onverstaanbaar en lijkt het een soort zang of
poëzie te worden. In het werk Linking (2003) gebruikte je wel belangrijke,
beladen bronnen zoals de Koran.
Is de bron nog van belang als je het niet verstaat?
PB: In Chorus is de bron niet van belang. Ik trek graag dingen breed en
universeel. Als toeschouwer heb je wel de keuze tussen het geheel, dat
atonaal is en waaruit geen betekenis te onderscheiden is, en tussen het
individu door dicht bij één van de microfoons te luisteren. Het is geen
onontwarbare kluwe geluid. Het principe is gelijk aan The Unified Field. Het
geheel klinkt als een soort gebed. Na een gesproken zin is er stilte.
Daardoor ontstaat een eenheid. Als een menigte bidt, zit er ritmiek in. Er is
een gelijkschakeling in mentale zin.
Unified
field is de titel van je solotentoonstelling en van één van je nieuwste
installaties.
Kan je iets vertellen over hoe dit werk tot stand is gekomen?
PB: Het werk is begonnen met een fascinatie voor het in- en uitademen
tijdens het praten en zingen. Als iemand praat of zingt, adem hij uit.
Tussendoor ademt hij in. Het lichaam moet zich onderhouden. De installatie
bestaat uit een aantal kleine speakers. Je hoort mensen op hetzelfde moment
zingen, a capella. Ze ademen tegelijkertijd in en uit. Als je afstand neemt
hoor je het geheel. Zo ontstaat een 'unified field', een aan elkaar gekoppeld
veld, een ritmisch geheel van in- en uitademen. Het geheel is gekoppeld aan
een semi-wetenschappelijk verhaal van een man die van mening is dat als we
gedachten gelijk kunnen schakelen, dat een oplossing kan zijn voor problemen,
voor oorlog, maar ook binnen ieder individu.
Tegelijk bestaat er in de installatie een contrast tussen de man met een
idee over grootse problematiek tegenover eenvoudige, intieme, kleine stemmen
van over de hele wereld. Dat is het veld waarover hij het heeft.
3 Oktober ben je gast voor de Backstage, een avond waarbij de kunstenaar
gevraagd wordt naar achtergronden en inspiratiebronnen van zijn werk.
Wat ga je laten zien?
PB: In ieder geval een korte film uit 1976 van een zekere Hugo De Vries.
Dit als aanleiding om in te gaan op de wijze waarop ik mijn omgeving ervaar
en beschouw.
<< Back